Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], En zij zeide: [23]Laat mij genade vinden in uw ogen, mijn heer, dewijl gij mij getroost hebt, en dewijl gij [24]naar het hart uwer dienstmaagd gesproken hebt, hoewel ik niet [25]ben gelijk een uwer dienstmaagden. 23. Of, ik zal genade vinden, enz. 24. Zie Gen.34:3, en Richt.19:3. 25. Of, niet zal zijn; dat is, ik zal mij nochtans daarom niet zoveel achten, of alzo gedragen, alsof ik een uwer dienstmaagden ware, maar minder.